Eigendomsvoorbehoud versus curator

Geplaatst op 10 nov 2016 Eigendomsvoorbehoud versus curator

De afgelopen tijd zijn diverse grote winkelketens failliet gegaan. Het mag geen verrassing zijn dat een faillissement grote onzekerheid voor diverse partijen met zich brengt. Leveranciers zullen er in de regel dan ook zoveel mogelijk aan doen om hun financiële risico’s af te dekken, onder andere door het bedingen van een eigendomsvoorbehoud.

Met een eigendomsvoorbehoud blijft de leverancier eigenaar van de geleverde zaak totdat de afnemer de gehele koopprijs heeft voldaan, althans dat is de bedoeling. Maar krijgt de leverancier bij een faillissement zijn onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken wel altijd terug? En zo nee, wat is dan een redelijke vergoeding indien de curator de geleverde zaken niet teruggeeft?

Bij de afwikkeling van een faillissement dient de curator rekening te houden met verschillende, vaak tegenstrijdige, belangen. Zo dient de curator oog te hebben voor de belangen van schuldeisers, maar ook voor belangen van maatschappelijke aard, zoals het behoud van werkgelegenheid.

Om werkgelegenheid zoveel mogelijk te behouden, is het veelal noodzakelijk om een onderneming tijdens faillissement voort te zetten. Een draaiende onderneming is immers meer waard dan een gestaakte onderneming. Juist het voortzetten van de onderneming tijdens faillissement heeft de afgelopen tijd voor nogal wat ophef gezorgd aan de kant van de leveranciers die hun zaken, onder eigendomsvoorbehoud, aan een onderneming hadden geleverd, die later failleerde. Tot hun grote verbazing zagen leveranciers dat curatoren de onder eigendomsvoorbehoud geleverde, maar niet betaalde zaken, gewoon doorverkochten alsof er geen faillissement was. De vraag die rijst is of een curator de zaken waarvan failliet nog geen volwaardig eigenaar was wel mag verkopen.

In een recent door de rechtbank Den Haag gewezen vonnis werd die vraag beantwoord.

In deze procedure stelden de leveranciers zich op het standpunt dat de curatoren onrechtmatig hadden gehandeld door de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken, zonder aan de leveranciers een redelijke vergoeding aan te bieden, door te verkopen. Dit standpunt onderbouwden zij door te stellen dat wanneer zij, op grond van het eigendomsvoorbehoud, hun zaken konden terughalen en deze via andere kanalen zouden verkopen zij de volledige factuurprijs konden krijgen.

De curatoren betwistten dat zij onrechtmatig handelden. Zij stelden zich op het standpunt dat de failliete boedel belang had bij het voortzetten van de onderneming en het gebruik van de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken. Zonder het gebruik van die zaken zou het voortzetten van de onderneming niet mogelijk zijn geweest en kwam een mogelijke doorstart in gevaar. Bovendien zou het terughalen van de zaken zowel voor de curator als voor de leveranciers kosten met zich brengen. Dat curatoren de kosten die zij maken voor het uitleveren van zaken kunnen verhalen op diegene in wiens belang die kosten worden gemaakt werd reeds door de rechtbank Haarlem bepaald. Daarom was, aldus de curatoren, een vergoeding van 70% van de kostprijswaarde redelijk.

De rechtbank oordeelde dat in het algemeen moet worden aangenomen dat een curator tijdens de afkoelingsperiode eigendommen van leveranciers mag vervreemden. Hiervoor is wel vereist dat de belangen van de failliete boedel zwaarder wegen dan de belangen van de leveranciers van die zaken. Als zwaarwegend belang voor de failliete boedel kan worden aangemerkt het voortzetten van de gefailleerde onderneming om zo een doorstart te kunnen realiseren.

De rechtbank overweegt dan ook dat de curatoren niet onrechtmatig hebben gehandeld door de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken te verkopen. Desondanks zijn zij, zo oordeelt de rechtbank, wel gehouden om de leveranciers van de betreffende zaken een schadevergoeding te betalen. Deze schadevergoeding zal niet hoger zijn dan het bedrag waarmee de boedel is verrijkt en zal niet lager zijn dan het bedrag van de verarming van de leveranciers.

Om dit bedrag vast te stellen moet, aldus de rechtbank, een vergelijking worden gemaakt tussen de situatie waarin de zaken door de curatoren zijn verkocht en de situatie waarin de leveranciers de zaken hadden teruggekregen, waarbij in die laatste situatie ook gekeken moet worden naar kosten die de leveranciers zouden moeten maken om hun zaken terug te halen. Deze kosten zorgen immers voor een verarming van de leveranciers.

Naast de bovenstaande discussie geeft het vonnis van de rechtbank ook nog antwoord op de vraag of de door curatoren te betalen schadevergoeding met BTW dient te worden vermeerderd. Het antwoord hierop luidt ontkennend. Enkel indien de schadevergoeding de rechtstreekse betaling van de prestatie vormt, dient BTW te worden betaald.

Waarmee een leverancier in de praktijk het beste af is, het terughalen van zijn zaken of een schadevergoeding, is lastig te voorspellen. Indien de curator de zaken verkoopt en de leverancier een schadevergoeding betaald blijft de leverancier het logistieke probleem van het terughalen van de zaken in ieder geval bespaard.

Heeft u hulp nodig bij het opstellen van leveringsvoorwaarden of op het gebied van faillissementsrecht dan kunt u contact opnemen met mr. Jordi Rutgers: rutgers@heijltjes.nl of op 024-3222255.

Terug naar het nieuwsoverzicht